Wat is de tabernakel van David?
Dank voor je vraag. Hopelijk maakt onderstaande e.e.a duidelijk:
De Statenvertaling heeft in Handelingen 15 vers 16 inderdaad:
“Na dezen zal Ik wederkeren, en weder opbouwen de tabernakel van David, die vervallen is, en hetgeen daarvan verbroken is, weder opbouwen, en Ik zal denzelven weder oprichten.”
Het woord dat vertaald is met ‘tabernakel’ is skēnḗ, dat letterlijk ‘tent’ betekent (ons woord ‘scene’ is ervan afgeleid). De Herziene Statenvertaling heeft er ‘de vervallen hut van David’ heeft gemaakt. Dat is dus ook geen letterlijke vertaling, maar hier heeft men de vertaling in overeenstemming gebracht met de tekst uit de Hebreeuwse Schriften dat hier geciteerd wordt.
De Nieuwe Bijbelvertaling, die meestal niet erg letterlijk vertaalt, heeft hier ‘het vervallen huis van David’, wat ook geen letterlijke vertaling is van het Grieks, maar een parafrase. Met parafrasen proberen de vertalers de betekenis weer te geven en naar mijn idee is ‘huis’ hier wel duidelijk. Onder dit huis, of deze tent, moet niet de tempel worden verstaan, want er is nooit een tempel van David geweest die hersteld zou moeten worden en evenmin een tabernakel van David, zoals de tabernakel die door Mozes gemaakt is in de woestijn.
In ieder geval, het gaat hier om een citaat uit Amos 9:11 waar de Statenvertaling heeft:
“Te dien dage zal Ik de vervallen hut [JH: vandaar de keuze voor ‘hut’ in de HSV] van David weder oprichten, en Ik zal haar reten vertuinen, en wat aan haar is afgebroken, weder oprichten, en zal ze bouwen, als in de dagen van ouds.” (‘Hut’ is de vertaling van het Hebr. sukkat, een woord dat ook gebruikt wordt voor het Loofhuttenfeest, suKKöt)
In Amos 9:12 wordt duidelijk dat er niet over een letterlijke tent, hut of huis wordt gesproken, maar over mensen: “Opdat zij erfelijk bezitten het overblijfsel van Edom, en al de heidenen, die naar Mijn Naam genoemd worden, spreekt de HEERE, Die dit doet.”
De ‘vervallen hut’ in vers 11, zijn “zij” in vers 12. Die hut/tabernakel moet op nageslacht van David betrekking hebben.
II Corinthe 5 geeft ook duidelijke voorbeelden van ‘tabernakel’, ‘tent’ en ‘gebouw’ (afhankelijk van welke vertaling je leest) waarbij het duidelijk is dat deze objecten niet letterlijk genomen moeten worden. De Hebr. Schriften staan er vol mee, zoals je weet. Daar is regelmatig sprake van het ‘huis Israëls’, ‘huis van Juda’ etc., om een familie of een heel volk mee aan te duiden.
Een duidelijke parallel met waar het in Hand.15:16/Amos 9:11 over gaat, zie je bijvoorbeeld in Richteren 1:22,23,
“En het huis van Jozef toog ook op naar Beth-el. En de HEERE was met hen. En het huis van Jozef bestelde verspieders bij Beth-el; de naam nu dezer stad was te voren Luz.”
Met hartelijke groet,
J Hensen
Geen opmerkingen:
Een reactie posten