Geloven is vertrouwen.
Het leven van een kind is één constante aaneenschakeling van vertrouwen. Maar gek genoeg vind je eigenlijk niks van wat doorgaat voor het ‘christelijk’ vertrouwen terug bij zo’n kind.
Er is bijvoorbeeld geen kind dat opschept over zijn vertrouwen. Er is geen kind dat zijn vertrouwen als een knap stukje werk van zichzelf presenteert. Geen kind zal de ander aanspreken op die ene beslissing van vertrouwen, die genomen zou moeten worden. Geen kind kijkt terug op dat ene beslissende moment, toen hij de keuze van vertrouwen nam. Geen kind gaat op zoek in zichzelf om toch nog maar wat meer vertrouwen te vinden.
Een kind leeft uit oprecht geloof zonder toeters en bellen. Het belangrijkste kenmerk van een kind is dat hij totaal vrij is van wat voor soort zorg dan ook. Daarvoor vertrouwt het kind nou juist onvoorwaardelijk op een ander. Zijn leven is geloof. Het kind vertrouwt van de ene minuut op de andere, van het ene uur op het andere, van de ene dag op de andere, van de ene week op de andere, van de ene maand op de andere, van het ene jaar op het andere. Een doorlopende lijn van geloof.
Zonder enige reserve vertrouwt het kind zijn ouders. Het kind vertrouwt de oppas. Het kind vertrouwt de leiding van de crèche. Het kind vertrouwt de juf. Het kind vertrouwt de leraar. Het kind vertrouwt de oversteekbrigadier. Het kind vertrouwt de winkelbediende. Het kind vertrouwt de politie. Ja, het kind vertrouwt zelfs die mensen, die het vertrouwen totaal niet waard zijn. Zijn vertrouwen is namelijk zonder enige voorwaarde.
Vanzelfsprekend heeft het kind wel het één en ander nodig. Maar het kind zal nooit zelfstandig ertegenaan gaan om te voorzien in alles wat die nodig heeft. Voor vandaag vertrouwt hij erop dat hij al het nodige wel zal ontvangen. Over morgen denkt hij zelfs totaal niet na. Is ook niet nodig, want hij kan erop vertrouwen dat morgen ook wel weer geregeld zal worden.
Het kind is niet met pen en papier of een notebook aan de gang allerlei plannen op te zetten voor de komende tijd. Toch is er voor zijn kinderleven een heel plan opgezet. Dat plan wordt ook in zijn bestaan uitgewerkt. Het kind geniet alleen maar, terwijl toch elk facet van het plan van de ouders tot in de puntjes uitgewerkt wordt.
Het kind veegt niet zijn eigen straatje aan om ervoor te zorgen dat hij een goede weg te bewandelen heeft. Als een bepaald pad zich aandient in zijn jonge bestaantje, dan rekent hij er ook op dat hij daar wel overheen geleid wordt. Zonder enige terughoudendheid loopt hij frank en vrij door het huis van zijn vader.
In het huis van zijn vader hoeft het kind geen cent uit te geven om van alle voorrechten, die pappa of mamma hem geven, te genieten. Hij betaalt zijn ouders er helemaal niks voor terug. Als vanzelfsprekend speelt hij met alles wat pappa en mamma hem toestoppen zonder zich ook maar enigszins schuldig te voelen ondankbaar te zijn.
Efeze 2:8 Het geloof, en dat niet uit jezelf: het is een gave van God;
Filippi 1:29 Aan jullie is de genade verleend, voor Christus, om in Hem te geloven,
Overgenomen van Hein de Haan
Geen opmerkingen:
Een reactie posten