De discipelen kwamen tot Jezus en vroegen Hem: Here, herstelt Gij in deze tijd het koningschap voor Israël?
Waar haalden de discipelen dit vandaan? Er zijn beloftes gedaan door God, te beginnen bij Abraham; Ik zal u tot een groot volk maken, en u zegenen, en uw naam groot maken… met u zullen alle geslachten des aardbodems gezegend worden… het gehele land, dat gij ziet, zal Ik u en uw nageslacht voor altoos [met betrekking tot de aioon] geven… Ik zal uw nageslacht maken als het stof der aarde, zodat, indien iemand het stof der aarde zou kunnen tellen, ook uw nageslacht te tellen zou zijn… Ik zal mijn verbond oprichten tussen Mij en u en uw nageslacht in hun geslachten, tot een eeuwig verbond (Genesis 12:2,3; 13:15,16; 17:7).
Ook aan koning David zijn beloftes gedaan: I Kronieken 17:7-14 laat de inhoud van dit verbond zien. Let eens op deze stellige uitspraken: … Ik zal een plaats bepalen voor mijn volk Israël en het planten, zodat het op zijn eigen plaats kan wonen en niet meer opgeschrikt wordt… Ik zal al uw vijanden onderwerpen… Ik [zal] uw nakomeling na u doen optreden, een van uw zonen, en Ik zal zijn koningschap bevestigen. Die zal Mij een huis bouwen, en Ik zal zijn troon voor immer [in verband met de aioon] bevestigen.
De discipelen geloofden dus dat er een dag zou komen dat het koningschap van David hersteld zou worden. Als je Psalm 89:35-37 leest zie het dat nog eens duidelijk bevestigd:... mijn verbond zal Ik niet ontwijden, noch veranderen wat over mijn lippen gekomen is. Eenmaal heb Ik bij mijn heiligheid gezworen: Hoe zou Ik tegenover David liegen! Zijn nakroost zal voor altoos bestaan, zijn troon zal als de zon vóór Mij zijn.
2 Samuël 7: 12, 13 Wanneer uw dagen voorbij zijn en u met uw vaderen ontslapen bent, zal Ik uw nakomeling na u, die uit uw lichaam voortkomt, doen opstaan en Ik zal zijn koningschap bevestigen. Die zal voor Mijn Naam een huis bouwen, en Ik zal de troon van zijn koningschap voor eeuwig bevestigen.
Ezechiël 34:23, 24 Ik zal over hen één Herder doen opstaan en Die zal ze weiden: Mijn Knecht David. Híj zal ze weiden en Híj zal een Herder voor ze zijn. En Ik, de HEERE, zal een God voor ze zijn, en Mijn Knecht David zal Vorst zijn in hun midden. Ík, de HEERE, heb gesproken.
Het lijkt er dus op dat de discipelen God op Zijn woord geloofden en herstel van het koningschap van David verwachtten. Ze geloofden letterlijk wat er stond geschreven. Ze geloofden wat God beloofd had.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten